De Dwang van Dirk van Genderen om nu ook de Zonden van het Verre Voorgeslacht tegen de Joden in de Middeleeuwen te Belijden. Mijn Reactie. Enkele Uittreksels uit “De Etnische Zuivering van Palestina.” Bijbelstudie & “Zijn Ze Wel Gezond?”

In het verleden hadden we al regelmatig aandacht aan hem besteed. En dit doen we nu weer eens. We hebben het dan over Dirk van Genderen, een van de christelijke zionisten met een fanatieke voorliefde voor Israël en het Joodse volk. En die voorliefde gaat bij hem zover dat hij er een tijd geleden, op vrijdag 23 oktober 2020, een artikel publiceerde met de titel: “Eindelijk, schuld belijden aan het Joodse volk.” dirkvangenderen.nl/2020/10/23/eindelijk-schuld-belijden-aan-het-joodse-volk/ Die verootmoediging tot zondebelijdenis tegenover het Joodse volk zou plaatsgevonden hebben op zondag 15 november 2020 “als speciale zondag van verootmoediging en schuldbelijdenis.” Het initiatief hiertoe werd genomen door vijf kerkgenootschappen: de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, de Nederlands Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de hersteld Hervormde Kerk.” Los van deze kerkgenootschappen had ook de Protestantse Kerk Nederland haar excuses aangeboden voor haar aandeel “voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog bijgedragen te hebben aan een klimaat van antisemitisme in Nederland. ‘We schoten tekort in spreken en zwijgen, in doen en laten, in houding en gedachten.’ 

Opperrabbijn Jacobs over de Plaatsvervangende Schuldbelijdenis. 

Het gaat hier dus over een “plaatsvervangende schuldbelijdenis”, die er door de genoemde huidige kerkgenootschappen beleden werd, die zelf echter niets met de misdaden van het (kerkelijk) voorgeslacht te maken heeft gehad. Dit maakte ook Opperrabijn Jacobs duidelijk toen hij er als reactie het volgende op zei:

“Opperrabijn Jacobs vindt schuldbelijdenis niet nodig, maar hij vindt de verklaring wel een goed signaal. ‘Vorig jaar wilden enkele christenen mij bezoeken om boete te doen voor de houding van hun voorgeslacht. Ik zei: Dat hoeft helemaal niet, want u heeft niets fout gedaan. Je kunt en mag kinderen niet verantwoordelijk stellen voor de fouten van ouders.’ 

En dat is natuurlijk helemaal waar; de kinderen die niets op hun geweten hebben terwijl de (voor)ouders de daden hebben gepleegd, kun je hier eenvoudigweg niet verantwoordelijk voor houden! En eigenlijk leert de Bijbel (het Oude Testament) dat ook; daar gaat het bijvoorbeeld over een zoon die de zonden van zijn vader wel ziet, maar die ze zelf niet doet; het gaat hier dan om afgoderij, uitbuiting en het nemen van woekerrente:

“En zie, heeft hij een zoon voortgebracht die al de zonden van zijn vader die hij doet, ziet; hij ziet ze, maar doet zelf die dingen niet – hij eet geen offermaaltijden op de bergen, slaat zijn ogen niet op naar de stinkgoden van het huis Israël, onteert de vrouw van zijn naaste niet, buit niemand uit, houdt een onderpand niet in pand, maakt geen roofgoed buit, geeft zijn brood aan de hongerige en bedekt de naakte met kleding, blijft met zijn handen van de arme af, neemt geen rente en winst, voert Mijn bepalingen uit en gaat in Mijn verordeningen – die zal niet sterven vanwege de ongerechtigheid van zijn vader. Hij zal zeker in leven blijven.” (Ezechiël 18:14-17)

Hier gaat het natuurlijk niet waar Van Genderen het over heeft; het ging in die oude tijden natuurlijk over zonden zoals afgoderij, uitbuiting door de een van de ander, etc. en niet wat de Joden tijdens W II werd aangedaan. Maar in beide voorbeelden is het principe hetzelfde: de kinderen zijn niet verantwoordelijk voor wat het voorgeslacht aan misdaden tegen anderen hadden gepleegd! En Opperrabijn Jacobs had dit principe goed duidelijk gemaakt. Van Genderen dacht hier kennelijk ánders over!

Dirk van Genderen & de Joden in de Middeleeuwen. 

Nu gaan we in verband hiermee naar een recent artikel van Van Genderen, wat hij op zijn site op 18 juni 2021 geplaatst had. De titel: “Al in de Middeleeuwen moesten Joden in de Nederlanden een geel lapje dragen.” Het gaat hier dus over het antisemitisme in de Nederlanden in de Middeleeuwen. dirkvangenderen.nl/2021/06/18/al-in-de-middeleeuwen-moesten-joden-een-geel-lapje-dragen/ Van Genderen somt dan de gruwelen op die er in die tijd de Joden aangedaan werden. En die, zo vinden wij, dan ook ronduit af te keuren! Maar dan schrijft hij er ook nog bij dat er om die reden “een bloedschuld” op ons land zou liggen. Natuurlijk, zo maakt hij duidelijk, wij (de huidige generatie)  waren er in die tijd nog lang niet natuurlijk, maar “Het is wel hier gebeurd.” Een eind verderop schrijft Van Genderen het volgende:

“Ik voel me gedrongen ook de zonden die wij eeuwen geleden het Joodse volk hebben aangedaan te belijden, om weer rein voor de Heere en tegenover het Joodse volk te kunnen staan. Is dat dan nog niet voldoende gebeurt” (moet zijn, “gebeurd”), reageert u misschien? Misschien, maar misschien ook niet. 

‘Heere, we belijden wat we in de afgelopen honderden jaren Uw volk hebben aangedaan. Altijd gaven we hun de schuld, van alle rampen, alle ellende. Vergeef het ons, wees ons genadig. Stort, Heere, de Geest va de genade en de gebeden over ons uit. Zo’n verootmoediging kunnen we zelf niet organiseren, maar werkt U het in onze harten.” 

Onze Reactie. 

Toen we dit lazen, kregen we er even genoeg van; hadden de bovengenoemde kerkgenootschappen al eerder een verootmoedigings- en belijdeniscampagne op touw gezet over wat de Joden tijdens WW II door het voorgeslacht was aangedaan, nu voelde Van Genderen zich gedrongen om ook de misdaden waar het voorgeslacht in de Middeleeuwen verantwoordelijk voor was (en waar wij, de huidige generatie niets van doen hebben gehad), te belijden. En toen kregen we er even goed genoeg van. We hadden er toen de volgende reactie in zijn commentaarsectie geplaatst:

“Dat er dergelijke gruwelen hebben plaatsgevonden, is ook ronduit af te keuren. Maar zijn wij, een ver verwijderde generatie van de daders, verplicht hier schuld voor te belijden? Het spijt me, Mr. van Genderen, maar wij hebben hier NIETS mee van doen! En dan ook nog beweren dat er “een bloedschuld” op ons land zou liggen. Hoe komt u daarbij? 

Dan over de stichting van Israël als staat in 1948; dit wordt als een groot wonder van God beschouwd. Het is pas veel later dat (ik in ieder geval) in de gaten krijg dat er met dat “wonder” iets niet goed zit. Het was namelijk in 2006 dat de Joodse historicus, Ilan Pappé, een boek (in het Hebreeuws) publiceerde met de titel: “De Etnische Zuivering van Palestina.” Later is hier een Engelse versie van verschenen en daarna de versie in het Nederlands wat ik hier heb. Deze moedige Joodse geleerde maakt in zijn boek duidelijk dat er in 1948 740.000 á 1 miljoen Palestijnen door de Joodse Bolsjewist David Ben-Gurion en zijn Joodse mede-terroristen op gruwelijke wijze weggezuiverd werden! Lees maar mee: “baby’s met ingeslagen schedels, verkrachte en levend in hun huizen verbrande vrouwen en mannen die doodgestoken waren.” (bladzijde 217) En dit is nog maar een klein deel van de enorme gruwelen. Dat is, Mr. van Genderen, wat deze dappere Joodse geleerde schrijft. 

U maakt toch altijd van Joodse bronnen gebruik* die alleen maar positief over Israël spreken? Wel, Mr. Pappé is ook een Joodse bron. Ik had dan ook graag gezien dat u dit boek eens voor u zelf aan zou schaffen, het lezen en er daarna een (eerlijk) artikel over zou schrijven. Dat zou beter zijn dan artikelen waarin mensen die niets met de gruwelen in de Middeleeuwen te maken hebben, ertoe brengen om dwangmatig “schuld te belijden.” 

O ja, en vergeet ook niet eens en goed artikel over de vervolging van de Kerk door Joden (lees Handelingen) te schrijven in plaats van die Kerk van allerlei (al of niet verbeelde) “antisemitische” misdaden te verwijten.” 

(*) het woordje “gebruik” hadden er tijdens het schrijven van onze reactie vergeten bij te vermelden.

Datum Veranderd & Reactie Verwijderd. 

Nadat we er onze reactie hadden geplaatst, waren we er tot op eergisteren niet meer bij het artikel van Van Genderen over de Joden en de Middeleeuwen geweest. Gisterochtend gingen we er dus weer eens heen. Het eerste wat ons opviel, was dat Van Genderen er- om welke reden dan ook – de datum van publicatie van zijn artikel gewijzigd had. Was dat eerst 18 juni 2021, nu was dat 24 juni (vier dagen geleden dus) geworden. Om vervolgens te ontdekken van Van Genderen onze reactie in de commentaarsectie verwijderd had. De enige reactie die er te lezen is, is van “Willem”: “Wellicht kunt u zich ook eens verdiepen in de bokkenrijdersprocessen in Limburg en de overige dwalingen waar zogenaamde christenen zich door lieten leiden met miljoenen slachtoffers als gevolg.” Waar dat allemaal over gaat, is ons niet duidelijk, maar zijn reactie blijft dus staan omdat het Christenen zijn, die zich ergens aan schuldig zouden hebben gemaakt waarbij “miljoenen slachtoffers” bij gevallen zouden zijn. En als je de Kerk (waar Van Genderen beweert daar ook bij te behoren(!) regelmatig -al of niet terecht – een trap nageeft, dan zal het wel goed zitten. Maar probeer alstublieft niet om in een reactie enkele van de vele gruwelen waar Israël zich in 1948 tegen de Palestijnen schuldig had gemaakt, aan de kaak te stellen! Gruwelijke misdaden, aan het licht gebracht door een Joodse bron nog wel! Het boek, “De Etnische Zuivering van Palestina”, is ook nu nog gewoon bij onder meer bol.com te verkrijgen. bol.com/nl/nl/p/de-etnische-zuivering-van-palestina/1001004005492261/ Maar vergis je niet: mocht je het er willen bestellen, de prijs die er nu voor wordt gevraagd, is 129,95 euro! Wij hadden er ons exemplaar al veel eerder gekocht voor een beduidend lagere prijs.

“De Etnische Zuivering van Palestina”: Enkele Uittreksels. 

Hier volgen enkele uittreksels uit “De Etnische Zuivering van Palestina” van Ilan Pappé (hier komen ook enkele herhalingen aan de orde die we eerder hadden geciteerd):

“In de geheugenstrijd aangaande Palestina was er in de jaren tachtig een politieke doorbraak mogelijk geweest toen de zogenaamde ‘nieuwe geschiedenis’ in Israël op het toneel verscheen. Dat was een poging van een kleine groep historici om het zionistische verhaal over de oorlog van 1948 te herzien. Ik was een van hen. Maar wij, de nieuwe historici, droegen nooit substantieel bij aan de strijd tegen de ontkenning van de Nakba omdat we de vraag naar etnische zuivering uit de weg gingen en ons, typerend voor diplomatieke geschiedkundigen, op de details concentreerden. Niettemin slaagden de revisionistische historici erin om, vooral op basis van materiaal uit de Israëlische archieven, aan te tonen hoe ongegrond en absurd de Israëlische stelling was dat de Palestijnen ‘eigener beweging’ waren vertrokken. Ze wisten veel grootschalige verdrijvingen uit dorpen en steden aan te tonen en onthulden dat de Joodse strijdkrachten talrijke wreedheden hadden begaan, waaronder ook massamoorden.” (bladzijde 16-17)

De Systematische Aard van Plan Dalet: Deir Yassin. 

De ontvolking van talrijke Palestijnse steden en dorpen werden door David Ben-Gurion en zijn Joodse mede-terroristen onder de codenaam “Plan Dalet.” uitgevoerd. Pappé schrijft hier het volgende over:

“De systematische aard van Plan Dalet wordt duidelijk door het geval Deir Yassin, een schilderachtig en vriendelijk dorpje dat een non-agressiepact had gesloten met de Hagana in Jeruzalem, maar niettemin gedoemd was uitgewist te worden omdat het binnen het gebied lag dat in Plan Dalet voor zuivering was aangewezen. Vanwege de overeenkomst die zij met het dorp hadden, besloot de Hagana de troepen van Irgun en de Stern Gang te sturen, om zichzelf op voorhand van elke officiële aansprakelijkheid te ontslaan. Bij de latere zuivering van ‘bevriende’ dorpen werd zelfs deze omzichtigheid niet meer noodzakelijk geacht. Joodse troepen bezetten het dorp Deir Yassin op 9 april 1948. Het lag op een heuvel ten westen van Jeruzalem en dicht bij de Joodse wijk Givat Shaul. De oude dorpsschool dient tegenwoordig als psychiatrisch ziekenhuis voor de westelijke Joodse wijk van Jeruzalem die zich over het vernietigde dorp uitstrekt. 

Toen zij het dorp binnenvielen, doorzeefden de Joodse soldaten de huizen met machinegeweervuur, waarbij veel inwoners werden gedood. De overgebleven dorpelingen werden vervolgens bij elkaar gebracht en in koelen bloede vermorrd en verminkt; een aantal vrouwen werd eerst verkracht en daarna gedood. Fahim Zaydan, toen twaalf jaar oud, herinnert zich hoe zij n familie voor zijn ogen werd vermoord: 

Ze pikten ons er de een na de ander uit; ze schoten een oude man neer en toen een van zijn dochters gilde, schoten ze haar ook neer. Daarop riepen ze mijn broer Muhammad en schoten hem voor ons neer; en toen mijn moeder gilde en zich over hem heen boog – met mijn kleine zusje Hudra, die nog de borst kreeg – schoten ze haar ook neer. 

Zaydan werd zelf ook neergeschoten toen hij in een rij kinderen stond die de Joodse soldaten tegen een muur hadden gezet om ze daarna ‘voor de aardigheid’ met een kogelregen neer te maaien alvorens zij vertrokken. Zaydan had het geluk zijn verwondingen te overleven. 

Recent onderzoek heeft de algemeen geaccepteerde omvang van de massamoord in Deir Yassin teruggebracht van 173 slachtoffers naar 93. Uiteraard sneuvelden er, naast de massamoord, ook tientallen mensen in de strijd die daarom niet in de officiële lijst werden opgenomen. Echter, aangezien de Joodse troepen elk Palestijns dorp als een vijandelijke, militaire basis beschouwden, was het onderscheid tussen een massamoord of het doden van mensen in de ‘strijd’ slechts marginaal. Alleen al de informatie dat er onder de slachtoffers in Deir Yassin dertig baby’s waren, maakt duidelijk waarom deze hele kwantitatieve exercitie – die de Israëli’s zelfs zo recent als in 2002 nog eens herhaalden bij het bloedbad in Jenin – niets te betekenen heeft. In die tijd zelf maakte het Joodse leiderschap met trots een hoog aantal slachtoffers bekend en maakte Deir Yassin zo tot epicentrum van de catastrofe – een waarschuwing aan alle Palestijnen dat hun een soortgelijk lot te wachten stond als ze hun huizen niet verlieten en op de vlucht gingen.” (bladzijden 111-112)

“Oorlogsmisdaden Tijdens de Operatie.”

Elders schrijft Pappé de wreedheden door Joodse strijdkrachten in dorpen zoals onder meer het dorp Sa’sa:

“Zoals eerder gezegd, hadden de Joodse troepen in februari 1948 een bloedbad aangericht in het dorp Sa’sa dat eindige met de moor op vijftien dorpsbewoners, onder wie vijf kinderen. Sa’sa lag aan de hoofdweg naar de berg Myarum (tegenwoordig Meron), de hoogste bergtop in Palestina. Nadat het dorp was ingenomen, gingen de soldaten van Brigade Zeven als bezetenen tekeer en schoten op iedereen in de huizen en op de straten. Behalve de vijftien doden, lieten ze een groot aantal gewonden achter. Daarna verwoestten de troepen alle huizen, behalve een paar die de leden van de kibbutz Sasa, op de puinhopen van het dorp gebouwd, voor zichzelf opeisten na de gedwongen verdrijving van de eigenaren.” (bladzijde 204)

Ilan Pappé vervolgt dan met te zeggen dat het moeilijk is via archiefmateriaal de gebeurtenissen die er in Sa’sa plaatsvonden goed te reconstrueren. Er is, schrijft hij, een grote gemeenschap van overlevenden in  vluchtelingenkampen zoals Naher al-Barid (Tripoli, Libanon), Al-Rashidiyyakamp (nabij Tyrus), Ghazzawiyya, Ayn Hilwa (Zuid-Libanon) en nog enkele overlevenden in Jish (een dorp in Galilea). Om alles goed te kunnen reconstrueren, zou er meer informatie moeten komen, hoe het allemaal in Sa’sa gegaan was, schrijft Pappé dat er wat de getuigenissen van al deze vluchtelingen betreft, “geeft het verhaal dat zij vertellen, wel aan, net als dat van de overlevenden van Tantura, dat de Israëlische troepen een massamoord begingen in hun woonplaats.” En:

“Over Safsaf weten we nu meer. Muhammed Abdullah Edghaim werd vijftien jaar voor de Nakba geboren. Hij had in het dorp zeven klassen van de basisschool doorlopen en in Safad zijn zijn eerste jaar op de middelbare school afgerond toen de stad in mei in Joodse handen viel. Omdat hij niet meer naar school kon, was hij thuis toen een gemengd Joods-druzische eenheid zijn dorp binnenviel op 29 oktober 1948. Hun komst was voorafgegaan door zware bombardementen die onder anderen een van Galilea’s beste zangers, Muhammad Nasir Zaghmout, het leven kostte. Hij stierf toen een bom een groep dorpsbewoners trof die in de wijngaarden ten westen van het dorp aan het werk was. De tiener was er getuige van hoe de familie van de zanger hem naar het dorp probeerde te brengen. Ze moesten hun pogingen staken vanwege de zware bombardementen. Alle verdedigers van Safsaf, onder wie ALA-vrijwilligers, wachtten om de een of andere reden op een Joodse aanval die vanuit het oosten zou komen – hij kwam echter vanuit het westen en het dorp werd snel onder de voet gelopen. De volgende morgen kregen de bewoners bevel zich op het dorpsplein te verzamelen. Daarop volgde de gebruikelijke procedure om de ‘verdachten’ te identificeren, waaraan deze keer ook de druzische soldaten deelnamen. Er werd een groot aantal mensen uit de gevangen dorpspopulatie geselecteerd. Zeventig onfortuinlijke mannen werden geblinddoekt en meegenomen naar een afgelegen plaats om geëxecuteerd te worden. Israëlische archiefdocumenten bevestigen dit. De overige dorpelingen kregen het bevel weg te trekken. Zonder ook maar hun geringste persoonlijke bezittingen te kunnen meenemen, werden ze met schoten over hun hoofden het dorp uitgedreven in de richting van de nabije Libanese grens.

De mondelinge getuigenissen vermelden zelfs nog wredere uitwassen die niet in de militaire archieven staan. Er is echter weinig reden om aan de ooggetuigenverslagen te twijfelen, aangezien vele ervan ondersteuning hebben gevonden uit andere bronnen bij soortgelijke gevallen. Overlevenden herinneren zich hoe vier vrouwen en een meisje ten overstaan van de dorpsbewoners werden verkracht en hoe een zwangere vrouw met een bajonet werd doodgestoken. Net als in Tantura werden er een paar mensen achtergelaten om de doden te verzamelen en te begraven – een paar oudere mannen en vijf jongens. Safsaf betekent in het Arabisch ‘treurwilg.’ Mahmoud Abdullah Edghaim, onze belangrijkste bron voor de uitwassen, is nu een oude man en woont nog steeds in het vluchtelingenkamp Ayn Hilwa. Zijn kleine hut wordt omringd door de vele treurwilgen die hij plantte toen hij hier bijna zestig jaar geleden aankwam. Het is alles wat er van Safsaf overbleef.” (bladzijden 204 en 205)

“Het Bloedbad in Dawaymeh.”

Onze moedige Joodse geleerde beschrijft het vreselijke bloedbad wat er in het dorp Dawaymeh plaatsvond als volgt: 

“Dan was er het dorp Dawaymeh, tussen Beersheba en Hebron. De gebeurtenissen die daar plaatsvonden waren waarschijnlijk de ergste onder de uitwassen van de Nakba. Het dorp werd bezet door het 89e bataljon van Brigade Acht.” 

Ilan Pappé heeft van wat er in dat dorp gebeurde, opgenomen uit de mond van de mukhtar van het dorp: 

“Een halfuur na het middaggebed, zo herinnert de mukthar zich, reden twintig gepantserde wagens het dorp binnen vanuit de richting van Qubayba, terwijl soldaten tegelijkertijd vanaf de andere kant aanvielen. De twintig man die het dorp verdedigden waren onmiddellijk verlamd van angst. De soldaten op de gepantserde voertuigen openden het vuur met automatische wapens en mortieren en reden met een halve cirkelbeweging het dorp binnen.

Volgens vast gebruik omsingelden ze de plaats van drie kanten en lieten ze de oostelijke zijde open met de bedoeling de zesduizend bewoners binnen een uur te verdrijven. Toen dat mislukte, sprongen de soldaten uit hun voertuigen en begonnen in het wilde weg op de mensen te schieten, van wie velen hun toevlucht zochten in de moskee of in een nabijgelegen heilige grot die Iraq al-Zagh heette.

Toen hij zich de volgende dag terug waagde naar het dorp, zag de mukhtar met afgrijzen de stapels lijken in de moskee en de vele anderen die verspreid over de straat lagen, mannen, vrouwen en kinderen, onder wie zijn eigen vader. Toen hij naar de grot ging, vond hij de ingang geblokkeerd door tientallen lijken. Uit de telling die de mukhtar maakte bleek dat er 455 mensen vermist waren onder wie ongeveer 170 vrouwen en kinderen. De Joodse soldaten die deelnamen aan het bloedbad rapporteerden ook bloedstollende tonelen: baby’s met ingeslagen schedels, verkrachte en levend in hun huizen verbrande vrouwen en mannen die doodgestoken waren. Dit waren geen verklaringen die jaren later werden afgelegd, maar ooggetuigenverslagen die binnen een paar dagen na de gebeurtenissen naar het opperbevel werden gestuurd. Zoals ik al eerder gezegd heb, versterkt de wreedheid die zij beschrijven mijn geloof in de accuraatheid van soortgelijke beschrijvingen die de Israëlische soldaten begingen in Tantura, Safsaf en Sa’sa, alle hoofdzakelijk gereconstrueerd aan de hand van Palestijnse getuigenissen en mondelinge overlevering.

Dit was het eindresultaat van het bevel dat de commandant van bataljon 89 van Brigade Acht van chef-staf Yigel Yadin had ontvangen: ‘Jullie voorbereiding dient psychologische oorlogsvoering te omvatten en “behandeling” (tipul) van de burgers als integraal onderdeel van de operatie.’ Het bloedbad van Dawaymeh was het laatste dat de Israëlische soldaten aanrichtten voor 1956, toen negenenveertig inwoners van Kfar Qassim werden afgeslacht, een dorp dat in Israëlische handen viel, dankzij de wapenstilstandsovereenkomst met Jordanië.” (bladzijden 216 en 217) 

“Een Kankergezwel in Israël’s Lichaam” & “Kakkerlakken.” 

Elders schrijft Ilan Pappé ook nog iets over die vluchtelingen die later geprobeerd hadden, terug te keren naar hun dorpen vanwaar zij met geweld verdreven waren. Om dit voortaan te verhinderen, verwoestten de Joodse strijdkrachten alle huizen van de dorpen Iqrit (kerstavond 1951 waarbij alleen zowel de kerk als de begraafplaats gevrijwaard van verwoesting bleven), Qaddita, Deir Hanna, Kfar Bir’im en Ghabisiyya: 

“De verwoesting maakte deel uit van de voortdurende strijd van Israël tegen de ‘arabisering’ van Galilea, zoals de staat dat ziet. In 1976 noemde de hoogste ambtenaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Israel Koening, de Palestijnen in Galilea een ‘kankergezwel in Israël’s lichaam’ en de Israëlische chef-staf, Raphael Eitan sprak openlijk over hen als ‘kakkerlakken.’ (bladzijden 207-208)

De Laatste Fase van de Etnische Zuivering. 

Ilan Pappé beschrijft ook hoe de laatste fase van de etnische zuivering verliep. Het gaat hier over de dorpen Dalhamiyya en Raml Zayta; de operatie waaronder de verdrijving van de inwoners van deze dorpen uitgevoerd werd, was Operatie Hiram. Nadat ze er als gevangenen bijeengedreven waren, werden de dorpelingen toegesproken:

“Gevangenen: er zullen auto’s klaarstaan om de vluchtelingen (plitim) naar punten aan de Libanese en Syrische grens te transporteren. In Sfad en Haifa worden krijgsgevangenen gebouwd en een doorgangskamp in Akko; alle islamitische inwoners moeten verwijderd worden.”

“Onder het waakzame oog van de VN-waarnemers die de hemel boven Galilea controleerden, liep de laatste fase van de zuivering die in oktober 1948 was begonnen, door tot de zomer van 1949. Maar vanuit de lucht of op de grond, niemand kon de stoeten van mannen, vrouwen en kinderen missen die dagelijks naar het noorden trokken. Haveloze vrouwen en kinderen waren oververtegenwoordigd in deze menselijke konvooien: de jongemannen waren verdwenen – geëxecuteerd, gearresteerd of vermist. Kennelijk waren de VN-waarnemers vanuit de lucht en de Joodse ooggetuigen op de grond rond deze tijd ongevoelig geworden voor de ellende van de mensen die voorbijtrokken: hoe is de stilzwijgende aanvaarding van de massale deportaties onder hun ogen anders te verklaren? De VN-waarnemers trokken wel een paar conclusies in oktober en schreven aan de secretaris-generaal – die hun rapport niet publiceerde – dat Israël een beleid voerde van ‘ontheemding van Arabieren uit hun geboortedorpen in Palestina, met geweld of bedreigingen.’ Arabische lidstaten probeerden het rapport onder de aandacht te brengen van de Veiligheidsraad, maar tevergeefs. Bijna dertig jaar lang slikte de VN kritiekloos de retorische versluieringen van Abba Eban,  Israëls ambassadeur bij de VN, die naar de vluchtelingen verwees als een ‘humanitair probleem’ waarvoor niemand verantwoordelijk gehouden kon worden. VN-waarnemers waren ook geschokt door de omvang van de plunderingen, die in oktober 1948 elk dorp en elke stad in Palestina hadden bereikt. Na bijna een jaar eerder zo overweldigend een verdelingsresolutie te hebben ondersteund, had de VN een andere resolutie kunnen aannemen waarin de etnische zuivering werd veroordeeld, maar dat is nooit gebeurd. En het zou nog erger worden.” (bladzijden 210-211)

“Ontwijding van Heilige Plaatsen”

Ook aan de ontheiliging van heilige plaatsen (moskeeën en kerken) door Israël heeft Pappé aandacht besteed:

“Tot 1948 behoorden alle islamitische heilige plaatsen aan de Waqf, de islamitische schenkingsautoriteit die zowel door het Ottomaanse Rijk als de Britse mandaatautoriteiten werd erkend. Zij stond onder leiding van de Hoge Moslimraad, een lichaam van plaatselijke hoogwaardigheidsbekleders, met aan het hoofd al-Hajj Amin-alHusayni. Na 1948 confisqueerde Israël al deze ‘schenkingen’, met alle bijbehorende bezittingen en droeg ze eerst over aan de Custodian en vervolgens aan de staat, waarna ze tenslotte aan Joodse openbare instellingen en privé-burgers werden verkocht.

Ook de christelijke kerken bleven niet verschoond van deze vorm van landjepik. Veel van het land dat kerken in de verwoeste dorpen bezaten, werd net als de Waqf-schenkingen geconfisqueerd. Wel bleven er, in tegen stelling met het overgrote deel van de moskeeën, heel wat kerken intact. Veel kerken en moskeeën werden niet grondig verwoest maar als ‘oude’ historische ruïnes achtergelaten – resten uit het verleden om de mensen te herinneren aan Israëls vernietigende macht.

Maar tussen deze heilige gebouwen waren een paar van Palestina’s indrukwekkendste architectonische parels, en zij verdwenen voorgoed: Masjad al-Khayriyya verdween onder de stad Givatayim en het puin van de kerk van Birwa ligt nu onder het in cultuur gebrachte land van de Joodse nederzetting Ahihud. Een ware bakstenen schat was ook de moskee van Sarafand aan de kust bij Haifa – niet te verwarren met Sarafand in het hart van Palestina, waar een grote Britse legerbasis lag. De moskee was honderd jaar oud toen de Israëlische regering in 2000 toestemming gaf om hem met de grond gelijk te maken – zonder acht te slaan op de petitie aan de toenmalige minister-president Ehud Barak, waarin hem werd gesmeekt deze officiële daad van staatsvandalisme niet goed te keuren.

Achteraf bezien, bleek het juist de ontwijding van hun heilige plaatsen te zijn die het pijnlijkst was voor de Palestijnse gemeenschap, aangezien de overgrote meerderheid van hen troost en bemoediging vond in de warme omhelzing van traditie en religie. De Israëli’s maakten restaurants van de moskeeën in Majdal en Qisarya, en het gebedshuis in Beersheba veranderde in een winkel. De moskee in Ayn Hawd is tegenwoordig een bar, en die van Zib maakt deel uit van een vakantiedorp: de moskee is er nog, maar is eigendom van de overheidsdienst voor het onderhoud van nationale parken.

Sommige moskeeën bleven gespaard tot de autoriteiten meenden dat de tijd hen ontslagen had van de verplichting om de heiligheid van deze plaatsen te beschermen. De resten van de moskee van Ayn al-Zaytun werden bijvoorbeeld nog in 2004 in een melkerij veranderd: de Joodse eigenaar verwijderde de steen die de stichtingsdatum van de moskee vermeldde en overdekte de wanden met graffiti. In scherpe tegenstelling hiermee bekritiseerden de Israëlische media, het publiek en politici hun regering ernstig vanwege het besluit de synagogen van de nederzettingen die Israël die zomer uit de Gazastrook verwijderde in handen van de Palestijnen te laten vallen. Toen de onvermijdelijke afbraak van de synagogen kwam – cementen gebouwtjes waaruit de kolonisten zelf alle religieuze voorwerpen al voor hun uitzetting hadden verwijderd – was het algemene beklag in Israël niet van de lucht.” (bladzijden 237-238)

Hieronder volgt een kort lijstje met betrekking tot de laatste één tot twee decennia. In 1993 werd de moskee van Nabi Rubin door Joodse fanatici opgeblazen. In februari 2000 werd de moskee van Wadi Hawarith verwoest, twee weken nadat moslimvrijwilligers het gebouw hadden gerestaureerd. Sommige herstelde moskeeën werden het doelwit van regelrecht vandalisme.

Het grafmonument (maqam) van Shaykh Shehade, in het verwoeste dorp Ayn Ghazal, werd in 2002 verbrand en de moskee van Araba’in werd in maart 2004 door brandstichting vernietigd. In juni 2004 ontsnapten de al-Umarimoskee en de al-Bahrmoskee in Tiberias aan een soortgelijke aanslag, waarbij ze echter wel zware schade opliepen. De Hassan Beikmoskee in Jaffa wordt regelmatig aangevallen door mensen die er stenen naar gooien; het gebedshuis werd eenmaal ontwijd toen een varkenskop met de nam van de profeet erop geschreven op het voorplein werd gegooid.

In 2003 wisten bulldozers alle sporen uit van de al-Salammoskee (“Vredesmoskee”) in Zarughara, net een half jaar nadat het gebedshuis was herbouwd. En in 2005 werd in het nabijgelegen Kfar Saba de maqam van Shaykh Sam’an door onbekende daders verwoest. Andere moskeeën werden in Joodse gebedshuizen veranderd, zoals in de middeleeuwse tijden van het iconoclasme. 

De moskeeën van Wadi Unayn en Yazur zijn tegenwoordig synagogen, net als de moskeeën in de maqam van Samakiyya in Tiberias en in de twee dorpen Kfar Inan en Daliyya. De moskee van Abassiyya, nabij luchthaven Ben-Gurion, werd ook in een synagoge veranderd, maar is later leeg blijven staan. Tegenwoordig wordt het gebouw gesierd met graffititeksten: “Dood aan de Arabieren!” De Liftamoskee bij de westelijke entree tot Jeruzalem is een mikweh geworden (Joods ritueel bad voor vrouwen).” (bladzijde 239)

“Fort Israël.”

Ilan Pappé begint dit hoofdstuk (12) met uitlatingen van twee prominente Israëli’s:

“De betekenis van het terugtrekkingsplan [uit Gaza] is het bevriezen van het vredesproces. En als je dat proces bevriest, voorkom je de stichting van een Palestijnse staat en voorkom je een discussie over de vluchtelingen, de grenzen en Jeruzalem. Praktisch gezien is het hele pakket dat de Palestijnse staat heet, met alles wat erbij hoort, voor onbepaalde tijd van onze agenda verwijderd. En dat alles met de presidentiële [VS] zegen en geratificeerd door beide huizen van het Congres.” 

Dor Weissglas, woordvoerder voor Arël Sharon, Ha’aretz, 6 oktober 2004.

Als we dus in leven willen blijven, moeten we doden, en doden, en doden. De hele dag, elke dag. […] Als we niet doden, houden we op te bestaan. […] Eenzijdige afscheiding garandeert geen ‘vrede’- het garandeert een zionistisch-Joodse staat met een overweldigende meerderheid aan Joden.

Arnon Soffer, hoogleraar geografie aan de universiteit van Haifa, Israël, The Jerusalem Post, 10 mei 2004. 

Waarna Pappé vervolgt met: 

“In het holst van de nacht van 24 januari 2006 viel een elite-eenheid van de grenspolitie het Israëlisch-Palestijnse dorp Jaljulya binnen. De troepen drongen huizen binnen, sleurden zesendertig vrouwen naar buiten en deporteerden uiteindelijk acht van hen. Deze acht kregen opdracht terug te keren naar hun oude huizen op de Westoever. Sommigen waren al jaren getrouwd met Palestijnse mannen uit Jaljulya, sommigen waren zwanger, velen hadden kinderen. Ze werden abrupt van hun mannen en kinderen gescheiden. Een Palestijns lid van de Knesset protesteerde, maar de actie had de goedkeuring van de regering, de rechtbanken en de media: de soldaten lieten het Israëlische publiek zien dat de Joodse staat snel en zonder genade ingreep als de aanwezigheid van een Palestijnse minderheid van een ‘demografisch probleem’ in een ‘demografisch gevaar’ veranderde.

De politieoverval op Jaljulya was volkomen legaal: op 31 juli 2003 nam de Knesset een wet aan op Palestijnen die met Israëlische burgers trouwden. Hun wrd het Israëlische staatsburgerschap geweigerd en een permanent of zelfs tijdelijk verblijf in Israël verboden. In het Hebreeuws betekent ‘Palestijnen’ altijd Palestijnen die op de Westoever, in de Gazastrook of in de diaspora leven, te onderscheiden van de ‘Israëlische Arabieren’, alsof zij niet allemaal deel uitmaken van hetzelfde Palestijnse volk.

De initiatiefnemer voor de wetgeving was een liberale zionist, Avraham Poraz, van de gematigde Shinui-partij, die de wet als een ‘verdedigingsmaatregel’ omschreef. Slechts vijfentwintig van de honderdtwintig leden van de Knesset stemden tegen en Poraz legde bij gelegenheid uit dat de ‘Palestijnen’ die al met ‘Israëlische burgers’ getrouwd waren en gezinnen hadden, ‘naar de Westoever zullen moeten terugkeren’, ongeacht hoe lang ze al in Israël gewoond hadden. De Arabische leden van de Knesset behoorden tot de groep Israëli’s die tegen deze meest recente racistische wet in beroep gingen bij het Israëlische Hooggerechtshof.

Toen het Gerechtshof het beroep afwees, verdampte hun energie. De uitspraak van het Hooggerechtshof maakte duidelijk hoe onbeduidend zij waren in de ogen van zowel Israëls parlementaire als justitiële systemen. Het onthulde ook weer eens hoeveel liever die systemen het zionisme in ere houden dan de gerechtigheid. Israëli’s houden Palestijnen graag voor dat zij blij zouden moeten zijn om in de ‘enige democratie’ in de regio te wonen, waar ze stemrecht hebben – maar niemand maakt zich de minste illusies dat die stemmen ook werkelijk enige politieke macht of invloed opleveren.” (bladzijden 266-267) 

De Stichting van Israël als Staat: Werkelijk een “Wonder van God”? 

We zullen het hier bij laten op het volgende na. Pappé schrijft dan nog dit: 

“”Als een ziedende en aanwakkerende storm spaarden de Israëlische troepen niemand meer in hun destructieve geestdrift. Alle middelen werden geoorloofd, inclusief het in brand steken van huizen waar dynamiet schaars was geworden en het platbranden van velden en resten van een Palestijns dorp dat zij hadden aangevallen. Deze escalatie van de zuiveringsoperatie door het Israëlische leger was het resultaat van een vergadering van de nieuwe, verkleinde Raad, waarvan de leden op 1 juni zonder Ben-Gurion bij elkaar waren gekomen. Ze rapporteerden later aan de premier dat dorpsbewoners probeerden naar hun huizen terug te keren, waarop zij besloten hadden het leger te instrueren dit koste wat kost te voorkomen. Om er zeker van te zijn dat de meer liberaal gezinden in zijn regering zich niet tegen dit beleid zouden verzetten, vroeg hij op voorhand hun instemming en kreeg hij op 16 juni 1948 prompt carte blanche om op deze weg voort te gaan.” (bladzijde 169) 

Nu we dit alles wat de Joodse geleerde Ilan Pappé over die gruwelijke etnische zuiveringen die er destijds in Palestina in 1947-48 beschreven heeft, eens overdenken, moeten we dan ook nu nog werkelijk volhouden dat de stichting van de zionistische staat Israël met al de daarmee gepaard gaande gruwelen en massamoorden, een “wonder van God” zou zijn geweest? Zou God nu voor al die gruwelen verantwoordelijk zijn? Voor normaal denkende mensen zal  het wel meer dan duidelijk zijn dat dit beslist niet het geval is! Dirk van Genderen laat in zijn artikelen over Israël echter – al of niet bewust – doorschemeren alsof dit wel het geval lijkt te zijn. Maar zo wordt er natuurlijk een verkeerd beeld van God naar de buitenwereld mee afgegeven! 

Job 42. 

En geloof het of niet: ook de ‘vrienden’ van Job hadden een dergelijke gezindheid. Het verhaal van Job zal wel bekend zijn; buiten eigen schuld komt hij die daarvoor nog de rijkste man in het Midden-Oosten was, in grote moeilijkheden. Lees er de eerste twee hoofdstukken van dit Bijbelboek er maar op na. Drie vrienden van Job besloten nadat ze van zijn grote rampspoed gehoord hadden, hem te bezoeken om er hun medeleven met hem te betuigen. Al snel echter, verandert hun houding tegenover Job: dat iemand zo kort na elkaar met vele rampen bezocht wordt zoals Job, dat is verdacht; de oorzaak moet dan toch wel bij hemzelf te vinden zijn. En zo worden de vrienden in plaats van medelijden met Job  te hebben, zijn aanklagers. Ondertussen betuigt Job tegenover zijn vrienden zijn onschuld. Dit gaat vanaf hoofdstuk 4 door tot en met hoofdstuk 37. In hoofdstuk verschijnt God aan Job en spreekt hem berispend toe omdat hij het beter dacht te weten dan God. In 42:1-6 vernedert Job zich voor God; tot dan toe had Job alleen van God gehoord. Nu echter had hij Hem gezien. Dan lezen we er dit: 

“Nadat de HEERE deze woorden tot Job gesproken had, gebeurde het datde HEERE tegen Elifaz, de Temaniet, zei: Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw twee vrienden, want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.” 

God geeft Elifaz dan opdracht om samen met de vrienden dierenoffers te nemen, ermee naar Job te gaan opdat die voor hen zou bidden.

Want alleen zijn gebed zal Ik aannemen, zodat Ik met u niet doe naar uw dwaasheid; want u hebt niet juist over Mij gesproken, zoals Mijn dienaar Job.” 

God accepteert het gebed van Job, waarna God een einde aan zijn  rampspoed maakt en hem zijn gezondheid en voorspoed weer terug geeft. Wat nu Van Genderen en Van Barneveld doen, is dat zij de Palestijnen als dader afschilderen en Israël als slachtoffer. Net zoals de vrienden van Job hem als “dader” afschilderden; de oorzaak moest wel bij Job zelf te vinden zijn en die rampen konden volgens hen dan ook gezien worden als een straf van God. Dezelfde gedachte leeft ook bij Van Genderen en Van Barneveld: dat de Palestijnen het er zo moeilijk en zwaar hebben, is aan henzelf te wijten. Israël (wat in hun ogen altijd onschuldig en zonder smet is) heeft hier niets mee van doen, zo argumenteren zij. Maar het is God Zelf Die de hele zaak recht zet. De vrienden van Job hadden zo een verkeerd beeld van God gegeven en Hij dreigde hen iets aan te zullen doen tenzij die naar Job gingen opdat hij voor hen zou bidden. 

“Omdat Zij Niet Letten op de Daden van de NEERE, Noch op het Werk van Zijn Handen, Zal Hij Hen Afbreken en Hen Niet Opbouwen.”

Je weet nooit of God dit eens tot Van Genderen en Van Barneveld zou kunnen zeggen. Wat nu Jan van Barneveld (“Drs. Jan van Barneveld” om precies te zijn) aangaat, die heeft ook iets te zeggen. Namelijk dat er vanuit de kerken amper of geen aandacht is voor zoals hij dit ziet, “de Daden van de HEERE, noch op het werk van zijn handen.” Waar het hier om gaat, zal duidelijk worden uit wat hij er van zegt: 

“Er is nauwelijks enige visie op het verlossende handelen van JHWH, de God van Israël voor zijn volk in deze tijd. Men is blind voor de machtige daden van de Eeuwige voor zijn volk Israël. Er is nauwelijks of geen aandacht voor het profetische Woord uit de Schrift. Terwijl er veel profetieën in onze tijd worden vervuld. Profetische lijnen uit de Schrift worden steeds meer zichtbaar. Maar men ziet het niet, wil het niet zien of probeert Gods machtige werken in onze tijd weg te verklaren door allerlei, soms vroom- en schoonklinkende redeneringen. Dat zijn gevolgen en uitingen van de vervangingsleer. We noemden al Psalm 28:4 die duidelijk hun fout beschrijft. Zij letten niet op de “daden van de HEERE.” Ook wordt kort en bondig geprofeteerd wat er met hen gebeurt. En dat zien we aan hen vervuld worden. Leest u maar: 

“Omdat zij niet letten op de daden van de HEERE, noch op het werk van zijn handen, zal Hij hen afbreken en hen niet opbouwen.” Bron: Jan van Barneveld in zijn “Het einde van de vervangingsleer” (Uitgeverij Het Zoeklicht) tweede, herziene druk, 2018 bladzijde 19. 

Hoort u dit? Omdat de huidige kerken geen aandacht hebben voor wat God met “zijn uitverkoren volk” Israël doet, zullen die worden afgebroken in plaats van dat God hen op bouwt. Maar…wat staat er nu werkelijk; en over wie gaat het hier? Laten we hier eerst de verzen 4 en 5 van lezen:

“Geef hun loon naar wat zij doen en naar hun slechte daden, geef hun naar het werk van hun handen, vergeld hun naar wat zij verdienen.” (Dan vers 5): “Want zij letten niet op de daden van de HEERE, en op het werk van Zijn handen; daarom zal Hij hen afbreken en niet opbouwen.” 

Hier staat nogal wat; de “slechte daden” van de kerk, en dat God die kerk (Zijn eigen lichaam nota bene!) maar moet vergelden “naar wat zij verdienen.” En dat alleen maar omdat die kerk geen aandacht voor Gods handelen met Israël zou hebben.

Maar als we de héle Psalm 28 lezen, blijkt het hier over koning David te gaan die in die tijd door “goddelozen (vers 3) belaagd werd. Vandaar het gebed van David om hulp; het waren dus die “goddelozen” die geen acht sloegen “op de daden van de HEERE” En: de kerk die pas vele eeuwen later zou ontstaan, was er in de tijd van David nog niet.

En afgezien nog van het feit dat de kerk niet in de plaats van het oude Israël in de plaats is gekomen, maar juist uit dit oude Israël als het “Nieuwe Israël” voortgekomen is, kunnen we “de daden” en dit “werk” zoals boven door Ilan Pappé beschreven, moeilijk in verband worden gebracht met een rechtvaardige God: de Bijbelse God van het “Nieuwe Israël”: de Kerk!

Van Barneveld weet dan ook niet wat hij zegt en weet hij niet waar hij met zijn eigen onzinnige vervangingsleer waarmee hij de Kerk vervangen heeft door Israël, al die tijd mee bezig is geweest.

Om nu te zeggen dat er vanuit  kerken (en we zullen hier een groot deel van de wereld maar bij insluiten), geen aandacht voor die “daden” en het “werk” zou zijn, lijkt ergens toch weer te voorbarig: die aandacht is er nu al namelijk geruime tijd, wat zich vervolgens herhaalde malen geresulteerd heeft in anti-Israëlische massademonstraties over grote delen van de wereld. En waarom: niet alleen verschillende kerken (maar ook een groot deel van de wereld) weten intussen onder wat voor wrede en satanische Zionistische Bezetting de Palestijnen nu al voor jaren te lijden hebben. Dit laatste is echter aan het licht gebracht dankzij onder meer de geweldige bijdrage van de moedige Joodse historicus Ilan Pappé! 

Het Christelijk Zionisme: een Racistisch “Evangelie.”

Dat het christelijk zionisme eigenlijk een racistisch evangelie (voor zover we dit ook een “evangelie”, wat immers Goede Tijding betekent, kunnen noemen) waarbij zowel de staat Israël als het Joodse volk boven zowel de Kerk als de niet-Joodse Christenen worden verheven, blijkt uit het volgende: in dit “evangelie” wordt er de nadruk gelegd op het Joods-zijn, de etnische afkomst dus. Verder wordt er in de christelijk-zionistische media en pers met veel ontzag en eerbied over de zionistische staat Israël en het Joodse volk gesproken; met als immuniteit voor ook maar de minste kritiek: “Wie u vervloekt, zal Ik vervloeken.” De Kerk daarentegen heeft een dergelijke immuniteit niet schijnt het, en neemt er (hoewel ook uitverkoren), hier een lagere plaats bij in. En om het onderscheid tussen het Joodse volk en de niet-Joods-christelijke volken nog eens flink te benadrukken, wordt er over de laatsten gesproken als “De-gelovigen-uit-de-volken.”

De Gelovige Romeinse Hoofdman vs. het Ongelovige Israël.

Dan zullen we hier het voorbeeld van de Romeinse commandant aanhalen, wiens dienaar die hij zeer waardeerde, op sterven lag, maar die zich niet waardig voelde dat Jezus met hem mee zou gaan om hem te genezen; als Jezus ter plaatse slechts een woord (tot genezing) zou spreken zou, maakte de Romeinse bevelhebber Hem duidelijk, zou dit voor hem genoeg zijn: 

“Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij zich over hem, en Hij keerde Zich om en zei tegen de menigte die Hem volgde: Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo’n groot geloof niet gevonden. En toen zij die gestuurd waren, in het huis teruggekeerd waren, vonden zij de zieke slaaf gezond.” (zie Lukas 7:1-10) 

Deze Romeinse bevelvoerder was een Romein, een niet-Jood. Het geloof wat Jezus bij deze man zag, had Hij in heel Israël niet gevonden. Jezus legde hier dus niet de nadruk op wat de etnische afkomst van de man was, maar Hij legde er de nadruk op geloof. De etnische afkomst (waar Van Genderen en Van Barneveld graag de nadruk leggen waar het Israël en het Joodse volk aangaat), had toen, en heeft ook nu geen enkele betekenis voor God! Wat Jezus echter ook deed, was dat Hij op deze wijze een Romein als niet-Jood vanwege zijn geloof in Hem, boven de Joden die niet in Hem geloofde stelde. De christelijke zionisten echter, hebben een ongelovig Israël boven de gelovige Kerk gesteld. 

Kern van de Bijbelse Waarheid: een Nieuwe Schepping in Christus. 

Dan het volgende: om nu eens een einde aan dat racistische en walgelijke christelijk-zionistische “evangelie” te maken, zullen we hier nog iets uit de tweede zendbrief van Paulus aan de Corinthiërs citeren; en dit doen we omdat er door de christelijke zionisten vooral de nadruk op wordt gelegd op het “Joods-zijn”, de vleselijke afkomst van Jezus. Hij was immers een Jood Hetzelfde doen zij met het Joodse volk als geheel; ook hier wordt er door hen het “Joods-zijn”, de vleselijke afkomst van het Joodse volk de nadruk op gelegd: 

“Want de liefde van Christus dringt ons, die tot dit oordeel gekomen zijn: als Éen voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem Die voor hen gestorven en opgewekt is. Zo kennen wij vanaf nu niemand naar het vlees; en al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen wij Hem nu niet meer zo. Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden. En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen. Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.” (2 Korinthe 5:14-21) 

En dit maakt het wel duidelijk hopen we: aangezien “Éen” (Jezus dus) voor allen gestorven is, dus ook voor de zonden van de hele wereld (zie 1 Johannes 2:2), dan zijn zij ook allen gestorven. Jezus is echter niet in de dood achtergebleven, maar uit de doden opgestaan. Zodat diegenen die Hem zouden aanvaarden als plaatsvervangend Zoenoffer voor hun zonden, (geestelijk) uit de dood opgewekt zouden worden, en dan “niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem Die voor hen gestorven en opgewekt is.” En betreffende degenen die Hem aanvaard hadden en zo vanuit hun geestelijke dood tot nieuw leven kwamen, maakte het niet uit of die Joden of niet-Joden waren. Daarom dat Paulus (zelf een Jood naar het vlees), kon schrijven: “Zo kennen wij vanaf nu niemand naar het vlees; en al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen wij Hem nu niet meer zo.” 

Dus: terwijl de christelijke zionisten er nog altijd de nadruk op de vleselijke afkomst van Jezus als “Jood” en op de vleselijke afkomst van het Joodse volk als “Joods” leggen om hiermee de “uitverkorenheid” van dit volk mee aan te duiden, heeft dit volgens Paulus geen enkele betekenis meer. 

Wat gaat het dan wél om? De apostel maakt ook dit duidelijk: “Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping.” Dus: of het nu iemand van Joodse of niet-Joodse afkomst is, die Jezus geaccepteerd heeft als Redder, dan is hij “een nieuwe schepping.” En meer nog: “Het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden.” 

De vraag is nu: wát is er nu precies “voorbijgegaan”? Dat is het oude, onze vleselijke (“etnische” zo u wil) afkomst is dan voorgoed voorbij. Dat wil niet zeggen dat iemand nadat die Christus geaccepteerd heeft, geen Jood of niet-Jood meer zou zijn. Het heeft alleen geen enkele betekenis meer voor God. 

En hier wordt tegelijkertijd ook voorgoed een einde gemaakt aan deze Joodse fabel: “Ik was al een Jood, maar nu ik Christus geaccepteerd heb, ben ik een complete Jood.” Dus hij wás al Jood voor zijn bekering tot Jezus, maar nu Hem dan toch te hebben geaccepteerd, is hij nu een “complete” (volmaakte?) Jood” geworden? Dat klink vreemd, zéér wezensvreemd; nergens leert de Bijbel dat iemand die als Jood tot geloof in Jezus gekomen is, ook een “complete Jood” geworden is! Dit is weer een van die Joodse fabelen die christelijke zionisten met liefde geslikt hebben! 

Zijn Ze Wel Gezond? 

We willen dit artikel eindigen met deze vraag: waar komen die gevoelens om dwangmatig schuld te belijden aam het Joodse volk voor misdaden waar wij zelf nooit iets te maken mee hebben gehad, vandaan? Zijn die wel gezond? Wat is dit voor een vreemde, dwingende macht of kracht die mensen ertoe brengt dit te (willen) doen? Zou die werkelijk van God afkomstig zijn?

En waar komt die vreemde drang vandaan om Israël van elke schuld vrij te pleiten als het meest moderne Israëlische leger van het Midden-Oosten tijdens een inval in Gaza weer eens zoveel honderden Palestijnen om het leven gebracht heeft, terwijl het de laatsten zijn die dan weer eens een trap na krijgen van de christelijke zionisten? Is dat ook gezond? Is het gezond wanneer iemand die beweert een Christen te zijn, wanneer die zich tot de Kerk keert om die van (al of niet vermeende) misdaden tegen de Joden in het verleden te beschuldigen terwijl die tegelijkertijd de gruwelijke misdaden van Israël tegen de Palestijnen ontkent dan wel minimaliseert?

Aangezien het de Heilige Geest in ieder geval niet kan zijn, zal er weinig betoog voor nodig zijn, te vertellen wat voor “macht” of “kracht” dit dan wél zou zijn! God Zelf geeft eenieder (Jood en niet-Jood) namelijk de vrije keuze Zijn Zoon Jezus te accepteren; Hij dwingt echter niemand! In plaats daarvan zegt Paulus: 

“Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.” 

God smeekt, Paulus en zijn medewerkers smeekten: “laat u met God verzoenen.” Maar zij dwongen er niemand toe dit te doen! En God doet dit ook de dag van vandaag niet! Waarom zou Hij er de dag van vandaag Christenen er dwingend toe drijven schuld aan het Joodse volk te belijden waar wij als de huidige generatie helemaal geen deel aan hebben gehad? Dat klinkt gek; het is niet normaal en het is bovendien ziek. 

Nee, dergelijke dwangmatige dwanggedachten zijn dan ook niet gezond. Het valt echter nog mee dat zij degenen van onze generatie die nog niet geboren zijn niet met een “bloedschuld” hebben opgescheept! Of zouden we dat vandaag of morgen misschien ook nog te verwachten kunnen hebben!

Nee, laten die christelijke zionisten maar eens een voorbeeld nemen aan die kerken waar men nu eindelijk wél de moed opgebracht heeft de gruweldaden van Israël tegen de Palestijnen te benoemen in plaats van weer eens te schreeuwen dat hier weer eens sprake zou zijn van “anti-zionisme is antisemitisme” (of iets dergelijks). Wat trouwens een van die moderne Joodse fabelen is, die er uit de kast getrokken worden om Israël wéér maar eens,  van alle schuld vrij te pleiten. Het is dan ook zeer te hopen dat zij eens tot de rechte Bijbelse nuchterheid zullen komen “en zich niet” (langer) “zullen bezighouden met Joodse verzinsels  en geboden van mensen die zich van de waarheid afkeren.” (Titus 1:14) 

Ton Nuiten – Maandag 28 Juni 2021. 

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.

%d bloggers liken dit:
close-alt close collapse comment ellipsis expand gallery heart lock menu next pinned previous reply search share star